DE BROEDERS VAN DE H. JOSEPH.

Het jaar 1815 was een echt economisch rampjaar. De Principaal van het College van Aalst, Kan. Van Crombrugghe, bleef niet ongevoelig voor deze ellende. Wat hem nog het meeste zorgen baarde was de godsdienstige en morele opvoeding van de kinderen. De situatie werkte immers de misdadigheid van de jongeren in de hand.

Hierover sprak hij dikwijls met Willem Van den Bossche. Als onderpastoor te Heusden had Van Crombrugghe met hem kennis gemaakt en vriendschap gesloten. De idealistische jongeman wou priester worden en volgde daarom Van Crombrugghe naar Aalst. De priesterstudies waren echter te zwaar voor hem. Toch zou zijn idealisme niet verloren gaan.

Uitgerekend op hem deed Van Crombrugghe een beroep om samen met Jozef Verkinderen een weefschool te beginnen in Geraardsbergen.

Het avontuur start op 1 mei 1817 in de Steenstraat. Zes maanden later zijn ze al met vier Broeders en verhuizen ze naar het oude Karmelietenklooster. In de eerste regel (1818) staat het opzet in duidelijke en eenvoudige woorden vermeld: 'behoeftige kinderen onderwijzen in het lezen, schrijven en rekenen'.

Tot 1830 worden de activiteiten van de kersverse Congregatie bijna volledig beperkt tot Geraardsbergen. Het aanbod wordt wel uitgebreid: naast de vakschool, wordt er ook een gewone dagschool opgericht voor arme kinderen en twee scholen voor betalende externe en interne leerlingen. Aanvankelijk wordt bijna uitsluitend godsdienstonderricht gegeven. Stilaan nemen rekenen en spelling een belangrijkere plaats in. Daar komt nog Frans bij voor de betalende leerlingen van het internaat. Alleen voor hen stijgt het niveau boven dat van het gewone lager onderwijs uit.

Tussen 1820 en 1830 hebben de Broeders moeilijkheden met de Nederlandse overheid. Zo moeten zij een bekwaamheidsexamen afleggen voor de staat. Van Crombrugghe weigert dit te laten gebeuren omdat hij de Nederlandse politiek inzake onderwijs niet 'katholiek' vindt en omdat hij weet dat zijn Broeders, aangetrokken voor het armenonderwijs, nog onvoldoende gevormd zijn. Van Crombrugghe slaagt er toch in de school open te houden.

In 1830, bij de Belgische onafhankelijkheid, kan men vrijer ademen. De Nederlandse druk op het onderwijs is weggevallen en de bisschop van Gent heeft ondertussen de Congregatie officieel erkend. Er wordt alvast aan uitbreiding gedacht. Scholen worden opgericht te Roborst (Zwalmstreek) in 1830, te Halle en Maldegem in 1834.

DE AANLOOP NAAR EEN VERNIEUWDE AANPAK

Het jaar 1830 luidt een nieuwe fase in voor de nog jonge Congregatie; Het is duidelijk geworden dat Van Crombrugghe het oorspronkelijk opzet van armenonderwijs wil verbreden. In 1819 al laat hij in Geraardsbergen een eerste betalende school openen. Maar hij wil meer: een degelijk middelbaar onderwijs uitbouwen gericht op de eigentijdse behoeften. Van Crombrugghe weet waarover hij spreekt. Destijds in Amiens zocht hij als jongeman tevergeefs naar een aangepaste handelsopleiding.

Vanaf 1830 krijgt hij weer tijd om volop aan dat objectief te werken. Zijn oog is ongetwijfeld reeds gevallen op het Pensionaat van Melle. Zijn schoonbroer Dominique van Wymelbeke is er directeur. E. H. Valentijns, zijn vroegere medewerker in Aalst, is er reeds vele jaren geestelijke directeur. Zonder twijfel is Van Crombrugghes invloed er al enigszins aanwezig. De volgende zeven jaar worden grotendeels bepaald door één objectief: de overname van het Pensionaat van Melle.

Een gewaagde onderneming want de Congregatie kende onvoldoende geschoolde leerkrachten. Het was al moeilijk om de pas opgerichte scholen van Roborst, Halle en Maldegem genoeg weerbaarheid te geven. Waarom wil Van Crombrugghe zich dan in een dergelijk avontuur storten? We hebben er het raden naar: de familieband met de directeur van Melle? Op gelijke hoogte blijven met de zustercongregaties die inzake onderwijs reeds aan een zekere heroriëntering toe waren? Een steviger financiële basis leggen voor de Congregatie? Wellicht dit alles. Toch mogen we ook niet vergeten dat Van Crombrughes groot objectief de herkerstening van de toenmalige maatschappij is. Om dit te verwezenlijken wil hij zich in de eerste plaats tot de meer invloedrijke bevolkingsklassen richten. Het onderwijs aan burgerskinderen past helemaal in dit opzet.

Hoe bereidt Van Crombrugghe deze onderneming voor? Op de eerste generaties Broeders moet hij niet te veel rekenen voor het middelbaar onderwijs. Vanaf 1830 zijn er zich een paar kandidaat-religieuzen komen aanmelden, die intellectueel sterker staan. Ze worden wel met een scheef oog bekeken door de oudere Broeders. Maar Van Crombrugghe zet door. In Geraardsbergen gaan ze het vak leren, om later Melle te kunnen overnemen. In Geraardsbergen worden dan ook de eerste voorzichtige stappen gezet naar wat later middelbaar onderwijs wordt.

De ervaringen van Geraardsbergen vormen de basis voor een globale aanpak van alle scholen van de Congregatie. Vanaf 1835 wordt de strategie besproken en doorgegeven tijdens het jaarlijkse kapittel. Dit vervult zowat de rol van de wekelijkse pedagogische bijeenkomsten in het College van Aalst. Naast het uitwerken van leerplannen en methodieken, worden er ook afspraken gemaakt in verband met de handboeken. Eveneens moeten al de onderwijzende Broeders een examen afleggen over de gegeven leerstof van het afgelopen jaar en over de onderwerpen van de persoonlijke studie, hen opgelegd door de kloosteroverheid. De eerste jaren gebeurt deze ondervraging door Van Crombrugghe zelf. Zo vormt hij zich een idee over de kwaliteiten van zijn Broeders en kan hij met kennis van zaken de juiste Broeders uitkiezen voor de verschillende scholen. Vanaf 1837, wanneer Melle wordt overgenomen, gaan de beste krachten daar naartoe.

Deze kapittels hebben geleid tot de eenmaking en de verbetering van de onderwijsmethodiek van de Jozefieten. Hierin ligt trouwens de basis voor een niveauverbetering van hun onderwijs.

DE HEREN JOZEFIETEN

De tweede fase van de congregatie wordt bezegeld in 1837 met de overname van Melle. Intern is er een intense voorbereiding geweest. Maar de publieke opinie heeft het er moeilijk mee. De 'Broeders van de H. Joseph' zijn zeer toegewijde Broeders, maar dragen hun oude reputatie mee. Door zijn mensenkennis weet Van Crombrugghe ook hieraan een mouw te passen. Op het kapittel van 1837 kondigt hij een naamverandering van de Congregatie aan: 'Instituut van de Religieuzen van Sint-Jozef' of  'Jozefieten'. De aanspreektitel Broeder moet wijken voor het voornamere 'Monsieur'.

In 1839 kan men zeggen dat de uitdaging gelukt is. Melle zit stevig in het zadel. In deze sfeer kan de stichter met veel overtuiging zijn 'Règlement des Professeurs' voorlezen. Er wordt ook aan uitbreiding gedacht. De scholen van Roborst, Halle en Maldegem blijken immers niet geschikt voor uitbouw naar middelbaar onderwijs toe. De laatste van de drie gaat in 1860 dicht.

Op aanvraag van Mgr. Stercks, aartsbisschop van Mechelen, openen de Jozefieten in 1839 een internaat in Brussel. Aanvankelijk lijkt het een succesvolle onderneming, maar vrij plots wordt het Sint-Jan-Baptistcollege opgeheven in 1858. Concurrentie van het bisdom, onvoldoende financiële basis en te weinig goed gevormde krachten zijn wellicht de verklaring.

Het voornaamste probleem voor deze drie scholen is het tekort aan bekwame leerkrachten in eigen rangen. Zolang er nood aan scholen was, zagen de buitenstaanders een lager onderwijspeil door de vingers. Maar door het grote scholenaanbod van de laatste jaren, wordt de vraag naar kwaliteit dringender. Hierop kunnen de Jozefieten onvoldoende inspelen. De sterkste krachten hebben ze immers nodig voor hun prestige-college Melle en voor een andere succesvolle en noodzakelijke stichting: Leuven.

Wanneer in 1842 Mgr. Sterckx aan Van Crombrugghe het aanbod doet een school in de Leuvense Diestsestraat over te nemen, gaan er grote perspectieven open voor de Jozefieten. Eén van de vurigste wensen van de stichter kan in vervulling gaan: de mogelijkheid om priesters te vormen. De nabijheid van de universiteit zal naast theologische ook wetenschappelijke vorming voor zijn religieuzen mogelijk maken.

Reeds een jaar later, in 1843, kopen de Jozefieten het H.-Drievuldigheidscollege af van de universiteit. Dit gebouw op de Oude Markt geeft volle allure aan die nieuwe stichting. Leuven wordt het centrum van rekrutering en vorming van de Congregatie. De reputatie van het College wordt groot in de regio en menig hoogleraar zal zijn kinderen dan ook aan de Jozefieten toevertrouwen. Het aanzien van Melle blijkt zo waar nog groter, omdat de specifieke handelsopleiding een opening heeft gemaakt naar buitenlanders.

Om de reputatie van beide instellingen hoog te houden worden de beste krachten weggezogen uit de andere scholen. Dat verklaart waarom omstreeks 1900 alleen Melle, Leuven en de eerste stichting Geraardsbergen zijn overeind gebleven.

EEN RADICALE AANPAK.

We zien dus dat er na 1842 weinig nieuwe initiatieven worden genomen. Van Crombrugghe wil de bestaande scholen verstevigen en veiligstellen: het lerarencorps aanvullen met gekwalificeerde krachten, programma's aanpassen aan de noden van plaats en tijd en de methoden verbeteren door ze in overeenstemming te brengen met de ideeën van belangrijke pedagogen. Om dit alles te bereiken legt Van Crombrugghe een zwaar programma van persoonlijke studie op aan de onderwijzende Jozefieten.

Ondertussen is er trouwens vanuit dezelfde optiek een stevige onderwijs-en schoolorganisatie op poten gezet. De Algemeen Studieprefect en de respectieve Prefecten vervullen hierbij een centrale rol.

De eerste Algemeen Studieprefect, Monsieur Albert, wordt gekozen in 1841. Hij moet de Algemeen Overste bijstaan op het vlak van de begeleiding van leraars en leerlingen. Ook moet hij toezien op de persoonlijke studie van de onderwijzende Jozefieten. Om dit te verwezenlijken kan hij terugvallen op de resoluties van de jaarlijkse kapittels. Daarenboven ontvangt hij de driemaandelijkse rapporten van de Prefecten. Hierdoor blijft hij op de hoogte van de vooruitgang in de studie van leraars en leerlingen.

De Algemeen Studieprefect is natuurlijk ook de coördinator van het werk van de lokale Prefecten. Elke school heeft zijn prefect, die de plaatselijke Overste bijstaat in de onderwijsaangelegenheden. Hij is de animator van de wekelijkse bijeenkomst met de leraars waar een bepaald onderwerp uit de pedagogiek aan de orde gesteld wordt. Het reglement voor de leraars wordt hier ook regelmatig toegelicht.

Onderwijs is uiteraard slechts mogelijk dankzij een flinke groep leraars. De voortdurende begeleiding en inspectie door de Prefecten maken het de leraars moeilijk zich aan hun taak te onttrekken. Regelmatig worden ze geëxamineerd door de Prefecten en zelfs door Van Crombrugghe. Zo worden de schoolbroeders maandelijks mondeling ondervraagd door de Prefecten. Een schriftelijk examen is er driemaandelijks. Niet iedereen natuurlijk krijgt dezelfde persoonlijke leerstof opgelegd. Dit wordt bepaald in functie van de vakken die onderwezen moeten worden. Van dit individuele studieprogramma mag men zonder toelating niet afwijken.

DE INTERNATIONALISERING VAN DE CONGREGATIE.

Ongeveer 50 jaar na hun stichting openen de Jozefieten in 1869 een eerste school op Engelse bodem. Dat was steeds een droom geweest van Constant Van Crombrugghe. Vier jaar na zijn dood wordt in Croydon bij Londen het St. George's College geopend met elf leerlingen en twee zieke confraters. Het begin is moeilijk, maar vijftien jaar later verhuizen ze al naar het veel ruimere Woburnpark te Weybridge, ook dicht bij Londen. De Engelse tak schiet hier definitief wortel.

Het succes van Weybridge maakt het nodig om uit te zien naar een nieuwe vestiging voor de voorbereidende afdeling. Een juweel van een landhuis te Witley bij Godalming biedt sedert 1950 onderdak aan de lagere school onder de naam van 'Barrow Hills'. In 1990 trokken de Jozefieten zich terug uit deze school.

Het St George’s College sloot begin van de negentiger jaren hun internaat, maar groeide verder uit tot een succesvolle basis en secundaire school.

Sinds het begin van 2009 vormen de Jozefieten die in België en Engeland wonen samen de Europese regio.

HET OVERZEESE AVONTUUR.

De volgende stap naar het buitenland wordt gezet in 1924. Een eerste groepje missionarissen trekt naar Brazilië. Hun uitgestrekt apostolaatsveld ligt in de staat Bahia. Deze onderneming zal echter stilaan doodbloeden. Een ander actieterrein trekt de Jozefieten meer aan. De Scheutisten zijn voor Belgisch-Congo immers op zoek naar een congregatie gespecialiseerd in onderwijs. De keuze tussen parochiewerk in Brazilië en onderwijs in Congo is snel gemaakt. In 1929 vertrekken dan ook de eerste vier missionarissen naar het toenmalige Luluabourg-Katoka.

Al vlug beginnen ze met een lagere en middelbare school voor Congolezen. Vooral dit laatste is op dat moment niet zo vanzelfsprekend. Vanaf 1936 groeit ook de interesse voor parochiewerk. Stilaan openen de Jozefieten de ene missiepost na de andere in de streek van de Bakuba op 250 kilometer van Luluabourg, het huidige Kananga. In 1950 wordt de school van Katoka overgebracht naar Bulongo. Zo zijn al hun activiteiten gegroepeerd in dezelfde streek, het latere bisdom Mweka. In elke missiepost wordt er lager onderwijs georganiseerd. Op verschillende plaatsen ontstond er ook middelbaar onderwijs. Naast het College van Bulongo verdient vooral de Kunstschool van Mushenge een bijzondere vermelding.

Het jaar 1975 betekent een zware klap voor het onderwijs in Congo (in die periode Zaïre genoemd). Alle scholen worden genationaliseerd. Enkele oudere Paters keren ontgoocheld naar België terug, maar de meeste, die voorheen in het onderwijs werkzaam waren, schakelen over naar parochiedienst. Zo komt er voldoende energie vrij om de opleiding van de jonge Congolese Jozefieten degelijk uit te bouwen. In Ilebo, het voormalige Port Francqui, wordt een noviciaat ingericht terwijl in Kimwenza, nabij Kinshasa, een volledig nieuw scholasticaat uit de grond wordt gestampt.

De Congolese provincie werd omgevormd dat een Afrikaanse provincie nadat jozefieten zich vestigden in Gabon en in Kameroen. Vandaag behoren drie Jozefieten op de vier tot de Afrikaanse provincie en ze hebben uiteraard binnen de Congregatie het laagste leeftijdsgemiddelde.

NIEUWE HORIZONTEN.

Het enthousiasme van de vrij kleine Congregatie zorgt in 1963 voor een volgende belangrijke uitbreiding. Op uitnodiging van de Aartsbisschop van Los Angeles trekken vijf Paters, drie Engelsen en twee Belgen, naar Californië om de St. Joseph High School in Santa Maria te openen. Zo wordt deze nieuwe stichting een gemeenschappelijk werkterrein voor Jozefieten van twee nationaliteiten. Samen met de Dochters van Maria en Jozef (in België beter gekend als de ‘Dames van Maria’), die zich steeds vroeger in de streek vestigden, zullen de Jozefieten er werken aan de opvoeding van de jeugd. Ze waren ook een tijd werkzaam in de Pius X High School in Downey (Los Angeles) en het Bishop Diego Garciaschool in Santa Barbara, terwijl anderen zich inzetten in parochie-en aalmoezeniersdiensten.

EN WAT MET BELGIE...?

In de loop van de jaren zijn er nog meer plannen geweest voor buitenlandse stichtingen. Maar oorlogssituaties hebben die doorkruist. Het betrekkelijk grote aantal Nederlandse Paters in Melle bijvoorbeeld is het resultaat van een rekruteringsgolf in Nederland met het oog op een stichting aldaar.

Ondertussen wordt er ook in België aan uitbreiding gedacht. Zo opent men in 1931 een nieuw juvenaat in het Limburgse Velm. Na de oorlog wordt deze school geïntegreerd in het College van Leuven en wordt Velm opgeheven.

In 1934 verwerft men in Wattripont nabij Ronse een huis van waaruit enkele Paters hulp bieden in de nabije parochies. Vijftig jaar later zal ook dit huis worden opgeheven.

Op de Oudenberg onderhouden de Paters Jozefieten een heiligdom van O.-L.-Vrouw. Dit is nog het persoonlijke bezit geweest van de stichter. Om er de diensten te verzekeren wordt vanaf 1944 een huis betrokken in de onmiddellijke nabijheid van het heiligdom. Ondertussen is de communauteit van de Oudenberg verhuist naar het Sint-Jozefsinstituut. Van daaruit blijft pater François Mbiyangandu de dienst verzekeren als rector van de kapel.

In 1947 trekt men over de taalgrens om er het mooie kasteel 'La Berlière' om te vormen tot een internaat. Meteen kunnen een aantal Franssprekende confraters in optimale omstandigheden onderwijs geven. Middenin een domein van 90 hectaren heeft dit College in Houtaing bij Ath een bijzondere charme. Opvallend is ook dat men er verschillende Franstalige Vlamingen bij de leerlingen aantreft.

In 1996 moest het Collège La Berlière fusioneren met een nabijgelegen school. Voortaan gaan ze samen door het leven als Collège Visitation – La Berlière.

Vandaag is er geen paterscommunauteit meer in het H.-Drievuldigheidscollege. In het College van Melle en in La Berlière woont er telkens één confrater. Het Sint-Jozefsinstituut blijft de bakermat en het centrum van onze aanwezigheid in België.

EEN INTERNATIONALE CONGREGATIE

Ontstaan als een Belgische congregatie zijn we vandaag meer dan ooit een internationale congregatie geworden. Als je de lijst bekijkt van de Algemeen oversten dan merk je ook in deze lijst de voortschrijdende internationalisering.

In 1950 de eerste missionaris, P. Hubert Trevis, als Belg geboren.

In 1956 de eerste Engelsman, P. Georges Keane. Meerdere Engelsen zijn hem gevolgd.

In 1990 de eerste geboren Amerikaan, P. Guillermo Garcia.

In 2016 de eerste Congolees, P. Jacob Beya Kadumbu

Deze slideshow vereist JavaScript.