EEN LIEFDEVOLLE PEDAGOGISCHE KIJK.
Om de eigenheid van de Jozefietenscholen te vatten moeten we ons verdiepen in de pedagogische ideeën van de stichter Kan. Van Crombrugghe. We willen hieraan ruim aandacht besteden, omdat we hier de echte traditie van onze scholen raken. Het is precies hier dat onze scholen hun kracht en eigenheid kunnen puren voor hun toekomst.
Na een meer algemene kennismaking met zijn pedagogische ideeën, wandelen we uitgebreid doorheen het 'Règlement des Professeurs' dat vol praktische wijsheid steekt. Alvorens dit onderdeel af te sluiten met een reeks gedachtensprokkels, belichten we nog even de aandacht voor de wellevendheid.
Zoveel mogelijk zullen we de stichter zelf aan het woord laten. We citeren uit zijn 'Le manuel de la Jeunesse Chrétienne' (1821) en zijn leraarsreglement. We putten ook uit de prospectus van 1857 van het College van Melle. De auteur daarvan is ons onbekend, maar de hand van de stichter is er permanent voelbaar.
EEN AFREKENING MET DE VERLICHTING
'Le but qu'on se propose dans cet établissement est de préparer les jeunes gens à parcourir un jour avec honneur et succès la carrière que la divine Providence leur destine. Pour atteindre ce but, on s'applique constamment à réaliser deux choses qu'on ne peut ni séparer, ni confondre, une solide instruction et une bonne éducation. Si l'instruction est un besoin croissant chaque jour, l'éducation en est un plus impérieux encore, et seule elle peut être le fondement du bonheur des individus comme du repos des familles. L'instruction ne se rapporte qu'à l'esprit ; mais l'éducation comprend la direction de toutes nos facultés. Par l'instruction, il est vrai, on s'éclaire; mais par l'éducation on se conduit bien'.
(Prospectus Melle 1857)
De ideeën van de geboren opvoeder waren helemaal niet origineel. Hij volgde gewoon in het spoor van een aantal 17e-eeuwse pedagogen, die opnieuw in de belangstelling kwamen. Een afrekening als het ware met de ideeën van de Verlichting, die afwijzend stond tegenover de morele opvoeding. Zinvol is alleen de kennisoverdracht als voedsel voor de menselijke geest, zo dachten de Verlichters.
HART - GEEST - LICHAAM
De ontwikkeling van de geest is zeer belangrijk in de opvoeding, beaamde Van Crombrugghe, maar daarnaast staat de ontwikkeling van het hart, het moreel-zedelijke. In 1839 verwoordde hij het op volgende wijze voor zijn leraars:
'Uw inspanningen moeten tot doel hebben uw leerlingen tot Christenen en tot wetenschapsmensen op te voeden, voor zover hun toestand dit toestaat. Verlies echter niet uit het oog dat de vorming van hun hart uw voornaamste bekommernis moet zijn en dat ge er meer moet van houden deugdzame dan geleerde mensen te vormen'. (Règlement des Professeurs)
Maar reeds in zijn 'Manuel' wist hij deze grondoptie pittig te verwoorden: 'Welke natuurlijke talenten een jonge man ook zou hebben, als hij geen opvoeding krijgt dan heb je hoogstens een vruchtbare grond, maar onbewerkt. De opvoeding moet ook de natuur te hulp komen. Beter een prima opvoeding met een middelmatige natuur, dan de grootste natuurlijke aanleg met een middelmatige opvoeding'.
Sterker nog! De wetenschappelijke vorming staat ten dienste van een algemeen menselijke vorming. 'Keert de zaken niet om! , aldus Van Crombrugghe, Wetenschap is een middel, maak er geen doel van.
Studeren alleen om kennis op te doen is gevaarlijke weetgierigheid. Het is verwaand te studeren om uit te blinken; het is minderwaardig te studeren om vergankelijke goederen te verwerven. Men moet studeren en om zichzelf en om anderen beter te maken'.
Aan de belangrijke tandem hart-geest zou hij later ook nog 'lichaam' toevoegen. Van Crombrugghe heeft het dan over de zorg voor het menselijk lichaam. In zijn reglement van 1839 moedigde hij zijn leraars aan hun gezondheid te verzorgen omdat 'op zichzelf beschouwd de gezondheid een grote schat en een machtige steun is om uw veelvuldige verplichtingen succesvol te vervullen'. Het College van Melle -zo leert ons de prospectus van 1857- moet driemaandelijks aan de ouders een duidelijk en gedetailleerd verslag bezorgen 'sur la santé, les dispositions intellectuelles et morales de l'élève, et sur l'usage qu'il en fait'. Duidelijk de hand van de meester.
VIER GRONDPRINCIPES.
Als je de verschillende geschriften van Kan. Van Crombrugghe doorneemt kom je uiteindelijk tot vier grondprincipes die hij noodzakelijk acht om het onderwijs te doen lukken.
Op de eerste plaats moet er een goede studiekeuze gemaakt worden. Iedereen moet een aangepast onderwijs kunnen volgen, d.w.z. overeenkomstig zijn mogelijkheden, zijn interesses en zijn toekomstplannen. Vandaar zijn zorg om naast de klassieke opleidingen ook andere richtingen te openen. Deze optie is begrijpelijk als men weet dat Van Crombrugghe in de opvoeding (en dus in het onderwijs) het geluk van het kind beoogde : het de kans bieden om zich volledig te ontplooien door het voor te bereiden om later met plezier en gemak zijn ambacht, beroep of roeping te beleven.
Op de tweede plaats denkt hij aan wijze reglementen. Het reglement van Aalst was niet zijn proefstuk. Reeds in Amiens stelde hij een reglement op ten behoeve van de misdienaars met wie hij zich moest bezighouden. Het 'Règlement des Professeurs' van 1839 vormde een hoogtepunt op dat vlak. De opvallende aandacht die hij besteedde aan reglementen verraadt zijn praktische en efficiënte geest. Zijn handelaarsmilieu van weleer zal hier wel veel mee te maken hebben. Zijn reglementen toetste hij trouwens permanent aan de omstandigheden. Noodzakelijke aanpassingen voerde hij dan ook regelmatig door. Soepelheid van denken, maar geen gebrek aan beginselvastheid.
Zijn reglementen zijn geen dorre opsomming van laconiek opgestelde verplichtingen. Het zijn echte handreikingen in de sfeer van 'een goede doch dwingende raad'. Niet de vrucht van een heersersbrein, maar van een vaderlijk hart, dat niet zal nalaten zijn eisen ook te motiveren. Geen middel dus om mensen klein te houden, maar integendeel om wegen te banen naar groei en zelfontplooiing. 'De bedoeling van deze reglementen is het vormen én van de geest én van het hart van de jongeren. Zonder orde en methode kan men dit belangrijk doel niet bereiken. (...). De reglementen vergemakkelijken het werk van de leraars en de leerlingen. (...). Deze regels zijn niet gedicteerd door de wil van de leerlingen gebukt te doen gaan onder een zwaar en ongemakkelijk juk, maar door het verlangen hen te laten vorderen in de wetenschap en de deugd'.
Een derde grondprincipe is een waardig wedijversysteem. In de hedendaagse opvoedkunde wordt de wedijver in het schoolsysteem wat achterdochtig bekeken. En toch kan men niet achteloos voorbijstappen aan de ideeën die Van Crombrugghe daaromtrent formuleerde in o.m. zijn leraarsreglement. Treffend is de vindingrijkheid en de evangelische geest van zijn argumentatie maakt indruk. We komen er later wat uitvoeriger op terug.
Het vierde grondprincipe, de godsdienst is voor Van Crombrugghe meteen ook de hoeksteen van heel zijn pedagogisch systeem. Godsdienst is geen laagje bovenop, maar is de essentie zelf van heel het opvoedkundige proces. 'La Religion y est considérée non seulement comme la base nécessaire d'une bonne éducation, comme la sauvegarde de l'innocence et la grande protectrice des mœurs, mais encore comme un puissant mobile et un sûr garant des bonnes études'.
(Prospectus Melle 1857)
Godsdienst is niet datgene wat het leven saai en dor maakt. Godsdienst is voor hem wel degelijk een Blijde Boodschap. De opdracht die hij wil meegeven klinkt dan ook: 'De deugd aangenamer maken dan de ondeugd'.
De enige garantie voor een moreel verantwoord leven ligt in de godsdienst. Leven zonder godsdienst is leven in ondeugd. Dat laatste nemen wij vandaag misschien moeilijker in de mond. Belangrijk is dat hij het godsdienstige midden in het leven plaatst, dat hij het geloof ziet als dienstbaar aan de waarachtige menselijke ontplooiing. 'Ik word er steeds meer van overtuigd dat gij zijt voorbestemd instrumenten te zijn van Gods barmhartigheid'. Geloven is de goedheid en de bezorgdheid van God vertalen naar elkaar toe. Daar draait heel ons leven om en dat moet dan ook meer zijn dan een laagje vernis.
'LE REGLEMENT DES PROFESSEURS': EEN CHARTER VOOR DEGELIJK EN BEZIELD ONDERWIJS.
'En un mot, c'est l'affection qui viendra à bout de l'œuvre de l'éducation. Et cette affection n'est autre que l'affection familiale surnaturelle, dans laquelle la famille des élèves constitue le prolongement de la famille religieuse'.
(J.J. Jorissen)
Toen de Jozefieten in 1837 Melle overnamen, stond de publieke opinie daar erg aarzelend tegenover. Niet helemaal zonder reden. De eerste Jozefieten waren zeker niet opgewassen tegen hun taak. Van Crombrugghe wist dat maar al te goed. Maar toch was het in zijn ogen een haalbare kaart. Zijn sterkste troef was de kracht van een religieuze congregatie en haar geloof in Gods werkzaamheid. Door mensen kan God wonderen verrichten. Waarom niet door de Jozefieten?
Van Crombrugghe heeft als geestelijke vader zijn religieuzen bij de hand genomen. Stap voor stap heeft hij hen begeleid en gevormd. Hij heeft nooit in Melle gewoond, maar zijn aanwezigheid was permanent voelbaar. In de eerste plaats door zijn pedagogische richtlijnen, maar ook door zijn omzendbrieven. Niet in het minst bleek zijn betrokkenheid uit een intense individuele briefwisseling die hij met de verschillende Jozefieten voerde. Deze briefwisseling is grotendeels bewaard in het archief van de Congregatie: een schat aan praktische pedagogie.
Met de praktijk in zijn scholen heeft Van Crombrugghe aangetoond hoe belangrijk en succesvol het is efficiënt en doordacht te werk te gaan. Weten waar je mee bezig bent, waarom je het doet en wat er de zin van is. Maar ook weet hebben van goede methoden om de objectieven te verwezenlijken.
Dit alles vinden we op een evenwichtige manier terug in zijn 'Règlement des Professeurs' van 1839. Een soort bekroning van de zovele vroegere reglementen die hij had neergeschreven. Het reglement van 1839 is het resultaat van een jarenlang toetsen aan de pedagogische werkelijkheid. Het beperkt zich niet tot een bundeling van heel praktische voorschriften. Het is in de eerste plaats een soort geloofsbelijdenis van de opvoeder.
Juist daardoor is dit reglement erg actueel. Opmerkelijk is trouwens hoe leesbaar en eigentijds deze tekst vandaag overkomt. Ongetwijfeld leggen wij nu hier en daar andere accenten, maar het geheel blijft voor het Jozefietenonderwijs vandaag richtinggevend.
DE VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE LERAAR TEGENOVER ZICHZELF.
Van Crombrugghe laat zijn reglement uiteenvallen in twee delen: de verplichtingen van de leraar tegenover zichzelf en de verplichtingen tegenover zijn leerlingen.
Een goede opvoeder moet eerst met zichzelf in het reine proberen te komen. Belangrijk daarbij is het verwerven van de juiste levensinstelling: uw leven volledig in Gods licht stellen, een 'werktuig van Gods barmhartigheid' zijn. Niet minder belangrijk in het opvoedingswerk is de eendracht onder de leden van de kloostergemeenschap. Opvoeden gebeurt in de eerste plaats door het voorbeeld van de leraars m.a.w. door de leerlingen voor te gaan in het goede. Hier volgt een greep uit de praktische richtlijnen die de bevordering van een goede verstandhouding voor ogen houden.
'Tracht u te schikken naar de gesteltenissen en de inzichten van de anderen; dat is altijd gemakkelijker te doen dan de anderen naar uw hand te zetten. Ge zult gemakkelijker de vervelende kanten van uw medebroeders verdragen dan de grondige uitroeiing van hun gebreken bekomen'.
'Hecht niet te vlug geloof aan wat men u vertelt over anderen, doe er zelf niet aan mee, zelfs wanneer het gaat over zogenaamde vertrouwelijke mededelingen onder vrienden.'
'Er moet ook een volmaakte verstandhouding bestaan tussen u en uw collega's. Verzwijg hun fouten, vooral voor de leerlingen. Keer u streng tegen elke tekortkoming in eerbied tegenover medebroeders en verdedig hen liefdevol, die het zelf niet kunnen doen'.
Neem tenslotte dankbaar de opmerkingen aan die men u maakt over uw gebreken. Eén van de meest doeltreffende middelen om zichzelf te kennen en om zichzelf te verbeteren is opmerkzaam gemaakt te worden op zijn gebreken. Het is dus van belang al wie deze liefdedaad beoefent, niet te ontmoedigen, ja zelfs hun taak in alle omstandigheden te vergemakkelijken'.
Tenslotte noemt Van Crombrugghe het verzorgen van de eigen gezondheid en van de persoonlijke studie een noodzakelijke voorwaarde voor een degelijk onderwijs.
DE VERPLICHTINGEN VAN DE LERAAR TEGENOVER ZIJN LEERLINGEN.
De verplichtingen van de leraar tegenover zijn leerlingen beslaan uiteraard de meeste ruimte in dit reglement. De allereerste verplichting is de meest evidente, maar vandaag, door de bezuinigingspolitiek misschien de meest bedreigde: 'Men moet zijn ambt hoogachten'. Hier enkele flarden uit het betoog:
'Laten we proberen de schone en achtenswaardige loopbaan en het edele doel van uw roeping in korte woorden te beschrijven : de reddende hand reiken aan nog zwakke wezens; hun gids zijn op de kronkelpaden van de jeugd... de taak van vader en moeder vervullen en soms hun vergissingen in de opvoeding van hun kinderen weer goed maken... de kinderen tegen de talrijke valstrikken die hun te wachten staan beschermen... werken ten bate van de gemeenschap, zich inspannen om het rijk van Jezus-Christus uit te breiden, God verheerlijken op aarde en de hemel vullen met uitverkorenen... Is er, confraters, een edeler onderneming voor uw ijver?... Zijn dit niet de woorden van de Heilige Geest zelf: 'Als sterren zullen ze schitteren, die anderen gevormd hebben om rechtvaardigheid te beoefenen'?'
Een leraar moet ook gezag hebben bij zijn leerlingen. 'Dit gezag zal hij niet bekomen zonder hun achting. Hij zal deze achting winnen, als hij oprecht van hen houdt en daar vaak de bewijzen van geeft en als hij hun een gunstige indruk geeft van zijn christelijk geloof, zijn kennis en zijn karakter'.
'Wilt u weten wat u beslist de achting en dus ook het gezag over uw leerlingen kan verschaffen? Een zachtmoedig en eenvoudig voorkomen, een open en vriendelijk gelaat; beleefde en vlotte manieren zonder gemaaktheid; een vastberaden karakter dat altijd zichzelf meester is; grote stiptheid om alles te doen op de voorziene tijd, een gelijkaardig humeur en een voortdurende rechtvaardigheid in heel uw optreden, oprechte bescheidenheid en een veroverende godsvrucht'.
Deze grondgedachte wordt uitvoerig vertaald in een hele reeks zeer praktische tips die aan gezag en straf een zeer menselijk gelaat willen geven, zodat de leerlingen er beter en gelukkiger van worden.
Verder onderstreept Van Crombrugghe het belang van een verzorgd voorkomen en van het stipt naleven van de instructies van de schooloverheid. De voorbereiding van de lessen vraagt uiteraard een bijzondere inspanning. 'Het is immers niet voldoende zelf de kennis te bezitten, zoek voorbeelden die uw uitleg beter doen begrijpen en die spreken tot het hart en tot het verstand. Wetenschap en methode zijn beide onmisbaar voor een leraar, maar methode nog het meest van de twee'.
In verband met het zoeken naar de juiste methode schuift Van Crombrugghe de volgende gouden raad naar voren: 'Leer met zorg u op het niveau te plaatsen van uw leerlingen, wees eenvoudig, pas uw lessen zo aan dat ge erin slaagt uw leerlingen de beginselen te doen begrijpen die ge moet onderwijzen. Maak uw onderwijs verstaanbaar en aantrekkelijk, zelfs als de leerstof uiteraard droog is. Zorg ervoor dat men graag studeert en ge zult het zeldzaam geluk smaken verveling en ontmoediging bij uw leerlingen te voorkomen'.
Het aanmoedigen van de wedijver beschouwt Van Crombrugghe als een krachtig en fundamenteel hulpmiddel in het onderwijs. Moderne opvoeders zijn waarschijnlijk niet geneigd dit zonder meer te beamen. Maar laten we Van Crombrugghe zelf aan het woord.
Eerst verwijst hij naar het toenmalig algemeen gebruik van het wedijversysteem. Voor hem komt dit echter op de tweede plaats. Het opvoedkundig succes in de klas hangt in de eerste plaats van iets anders af:
'Als ge u stipt houdt aan een vastgestelde regelmaat, als ge uw lessen duidelijk geeft, als uw methode doordacht en planmatig is en aangepast aan de behoeften van de klas die u werd toevertrouwd, dan zult ge de genegenheid en de achting van uw leerlingen winnen'.
Het inbouwen van een gezonde wedijver kan de leerlingen nog extra stimuleren. Deze wedijver is pedagogisch slechts verantwoord als ze erin slaagt zowel de sterke als de zwakkere leerlingen aan te moedigen. Helemaal geen harde concurrentiestrijd dus. 'Prijs derhalve hun ijver en vooruitgang op een verstandige manier om de éne niet te ontmoedigen en om de andere niet ijdel te maken.(...) Wees vooral bezorgd voor hen die het minder gemakkelijk hebben en die hun moeizame inspanningen niet aanstonds met succes bekroond zien. Maak hen duidelijk wat men met volharding bekomen kan'. 'In één woord: wees rechtvaardig en verleen dezelfde goedkeuring aan de trage vorderingen van de minder begaafden als aan de snellere opgang van de meer begaafden. Dat is de manier om al uw leerlingen, zowel de sterke als de zwakke te doen wedijveren, zo al niet in het welslagen, dan toch minstens in ijver en werken'.
Tot slot geeft hij enige suggesties: 'Ge kunt in de mate van het mogelijke aan uw leerlingen een mededinger geven van gelijke kracht met wie zij zich meten in lessen en huiswerken. Ge zoudt ook uw klas in twee kampen kunnen verdelen en de groep die de meeste punten heeft tot overwinnaar uitroepen. Men kan ook voordeel putten uit een wedstrijd die hierin bestaat dat ge het werk van de zwakste laat verbeteren door een iets beter begaafde en zo verder tot de sterkste'.
In dit alles één gulden regel: er moet naastenliefde heersen en onderlinge verstandhouding'.
Alvorens zijn reglement af te sluiten met een zeer praktisch gericht kapitteltje over 'de straffen' en een ander over 'de noodzaak de leerlingen met godsvrucht te bezielen ' blijft de stichter stilaan bij een andere evidente voorwaarde voor goed onderwijs: 'Bestudeer het karakter van uw leerlingen'. Hij wil op deze manier het respect voor de eigenheid van elke leerlingen inbouwen. Is deze individuele aanpak trouwens niet de grondslag voor een familiale sfeer? In een gezin wordt elkeen toch ook benaderd vanuit zijn eigenheid. Van Crombrugghe verwoordt het zo: 'Er zijn geen twee karakters gelijk en bijgevolg moet ge allen op een passende manier leiden. Een medicijn is voor de één een heilmiddel en voor de ander een vergif. Zo staat het ook met de geest en met het karakter. Beweren dat ge ze allen op dezelfde wijze kunt leiden is het onmogelijke beproeven. De een moet tijdig worden aangespoord de ander ingetoomd; deze is openhartig en toont zich zoals hij is; gene is in zichzelf gekeerd en laat zich moeilijk raden. Bij de één kunt ge alles met goedheid bekomen, aan de ander moet de gestrengheid de weg wijzen'.
Aan zijn reglement voegt Van Crombrugghe nog een naschrift toe, waarin hij eens te meer zijn pedagogische gedrevenheid laat bovenkomen.
'Dit alles, zeer geliefde zonen, heb ik geschreven en richt ik speciaal aan u wegens het geweldig enthousiasme dat de jeugd me ingaf...Evenals de vaas de reuk van de eerste vloeistof die ze bevatte bewaart, en evenals de wol éénmaal geverfd, haar vroegere witheid niet meer terugvindt, zo ook laat datgene wat in de kinderjaren in de ziel heeft geprent er diepe sporen na. De mens volgt meestal de weg die hij in de kinderjaren is ingegaan. Giet dus alleen maar zuivere vloeistof in de vazen die aan u werden toevertrouwd. Geef slechts kleurvaste tinten aan de wol of liever passende gewoonten aan de schapen waarvan ge de herder zijt'.
DE WELLEVENDHEID ALS EEN DIEP RESPECT VOOR DE MEDEMENS.
Het is steeds een typisch trekje geweest in de jozefietenscholen veel nadruk te leggen op een verzorgd voorkomen en goede omgangsvormen. Helemaal in de lijn trouwens van de stichter. Hoe vaak immers worden jonge mensen in het latere beroepsleven beoordeeld op hun uiterlijk voorkomen. In de opvoeding neemt de zorg om de wellevendheid dan ook een belangrijke plaats in.
Voor Van Crombrugghe is er echter meer. Hij kent aan wellevendheid een cruciale plaats toe in het menselijk leven. De concrete gedragsregels zijn voor hem niet de belangrijkste. Zij zijn trouwens voor verandering vatbaar, naargelang van tijd en cultuur. Het gaat in de wellevendheid om de innerlijke geesteshouding van de mens. Dat de uiterlijke gedragingen het binnenste van de mens weerspiegelen illustreert Van Crombrugghe uitvoerig.
'Het gezicht is de spiegel van het hart. Een aangenaam gelaat is dikwijls de weerspiegeling van een hart vrij van passies en duisterheden'.
'Onze kleding moet overeenstemmen met onze mogelijkheden; niet noodzakelijk luxueus, maar steeds zuiver. Uiterlijke verwaarlozing wijst dikwijls op een verwaarlozing naar binnen'. 'De stem is de uitdrukking van onze ideeën en ons karakter. Of ze aangenaam klinkt of niet, ligt niet in onze macht, maar we kunnen wel onze stembuigingen bestuderen en naargelang van de omstandigheden de passende toon trachten te gebruiken. Te traag, te vlug of schreeuwerig spreken, mishaagt altijd'.
De wellevendheid is de kunst te leven in de wereld vanuit een diep respect en een oprechte liefde voor de medemens. De basis van de echte wellevendheid is dan ook de naastenliefde. Hiervoor zijn discretie, godsdienstigheid, omzichtigheid en een heldere geest noodzakelijk.
Het is wel een veeleisende levenshouding. Het is niet zomaar een pak beleefdheidsregels proberen te leren en toe te passen, maar trachten de juiste ingesteldheid te verwerven tegenover zijn medemensen. Dit engageert de hele persoon in al zijn facetten; lichaam, geest, hart.
De wellevendheid naar het lichaam uit zich door onze gedragswijzen en gewoonten. Die zijn het meest vatbaar voor wijzigingen in de loop der jaren. De wellevendheid naar de geest veronderstelt bedachtzaamheid in onze uitspraken: kunnen spreken en zwijgen op het juiste moment. De wellevendheid naar het hart leert ons de verwaandheid te vluchten, onze humeurigheid te onderdrukken, ons karakter te vervolmaken, niet blindelings op zijn rechten te staan. De wellevendheid naar het hart is trouwens de natuurlijke taal van de wellevendheid.
'De wellevendheid naar de geest en het lichaam is als het vernis van de maatschappij, de wellevendheid naar het hart is er de ziel van'.
Het is daarenboven een levenshouding die enkele belangrijke menselijke waarden naar voren schuift:
'Tussen de wellevendheid en de deugd is er een innig verband: de grote vijand van beide is egoïsme. Wat eist waarachtige beleefdheid van ons? Meestal vraagt ze dat men zichzelf vergeet ten voordele van de anderen: dit is nederigheid; dat men zich om de anderen bekommert en hun wensen voorkomt: dit is naastenliefde; dat men zich soms pijnlijke en vervelende offers oplegt om zo de anderen te sparen: dit is geest van versterving'.
Opvoeding tot wellevendheid, het aanleren van een bepaalde gedragscode, onze eisen in verband met kleding en houding zijn dus maar zinvol als ze inhoud krijgen vanuit een innerlijke geestesgesteldheid. Opvoeding tot wellevendheid is in de eerste plaats de strijd aanbinden tegen hol uiterlijk vertoon. Echte wellevendheid is niet het spel spelen van 'doen alsof', maar eerlijk en oprecht door het leven gaan. Echte wellevendheid vraagt om een stuk van zichzelf te verloochenen om de andere te bevorderen. Wellevendheid is een uitgesproken evangelische deugd.
SPROKKELS.
' De opvoeding is eenvoudig en praktisch. Ze eist weinig theorie, maar veel zorg en liefde'.
Wees altijd voornaam in uw optreden: uw onderricht zal er aan waarde bij winnen'.
'Weinig mensen kunnen aan kinderen raad geven; meestal houdt men er te veel of te weinig van'.
'Voeg zelfs bij een strenge vermaning altijd enkele welgemeende hartelijke woorden'.
Als ge een leerling op zijn fouten wijst, toon hem dan ook een middel om zich te beteren. Een barse vermaning verwekt meestal alleen maar ontmoediging'.
'De leraar leeft samen met zijn leerlingen. Hij moet hun vriend en vader zijn. Hij waakt over hen zonder argwaan op te wekken'.
'Te grote vrijheid geeft aanleiding tot misbruiken; de teugels te strak houden doodt de persoonlijkheid'.
'Men beoordeelt gewoonlijk iemands opvoeding naar zijn houding aan tafel'.
'Gedraag u steeds in de klas zoals ge u zoudt gedragen in de aanwezigheid van ontwikkelde en achtenswaardige ouders'.
'Een leraar die zachtmoedig en voornaam is verwerft als vanzelf de achting en de genegenheid van zijn leerlingen'.
'Staat ge vandaag alles toe en morgen niets, ziet ge voor de één alles door de vingers en niets voor de ander, dan doet ge geheel uw opvoederstaak mislukken'.
'Houd bij het onderwijs dit drievoudig doel voor ogen: de leerlingen moeten begrijpen, leren en toepassen'.
'Om grondig te onderwijzen moet men zich kunnen beperken: weinig, maar goed; heel weinig en heel goed; nooit half en half'.
'Als uw leerlingen altijd hun bezigheid hebben, hebt ge niet de minste moeite om orde en tucht te handhaven en straffen wordt stilaan overbodig'.
'Wie iemand leidt door dwang maakt hem zwakker'.
'De leraar die straft is als een vader die kastijdt; door de uiterlijke strengheid heen moet altijd uw genegenheid en welwillendheid schijnen'.
'Strengheid zonder vriendschap is hardheid, vriendschap zonder strengheid is zwakheid. In de opvoeding kan het één even noodlottig zijn als het ander'.
'Een hardvochtig leraar maakt de leerlingen vreesachtig, schijnheilig en soms wreed. Een zwak leraar maakt de leerlingen futloos, eigenzinnig en ongevoelig'.